Een coronaklucht
Deze keer een andere column dan gewoonlijk, aanmerkelijk langer en niet direct verbonden met de actualiteit. Tijdens de vorige lockdown heb ik in een melige bui een komisch bedoeld, deels autobiografisch verhaaltje geschreven over mijn verhouding tot de coronamaatregelen. Het leek mij aardig om dat in aangepaste vorm op de website te plaatsen om mijn lezers wat op te vrolijken tijdens deze in vele opzichten donkere dagen voor kerstmis.
Veel leesplezier en een gezonde lach!
Ondanks mijn gevorderde leeftijd was ik tot voor kort nog steeds het braafste jongetje van de klas. Ik blijf altijd keurig wachten voor het rode stoplicht en het aantal boetes voor verkeersovertredingen is in 73 jaar tijd op de vingers van één hand te tellen. Twee daarvan hebben lichte trauma’s veroorzaakt die wellicht mijn ontzag voor de rijksoverheid kunnen verklaren.
Mijn eerste bekeuring kreeg ik in Leeuwarden toen ik op mijn twaalfde niet óp, maar een halve meter náást het zebrapad een weg overstak. De boete was slechts een rijksdaalder, maar in het licht van mijn zakgeld in die dagen een rib uit mijn lijf. Toen ik de betrokken agent er voorzichtig op wees dat het voetgangerslicht toch op groen stond, dreigde hij mij mee te nemen naar het bureau wegens belediging van een ambtenaar in functie. Dat hakte er in.
Vele jaren later werd ik ’s nachts op de A28 aangehouden. Een politieauto passeerde me met gillende sirene, sneed me onverhoeds de pas af en dirigeerde me met een stopbevel naar de vluchtstrook. Ik vermoedde dat ze mij in mijn aftandse autootje per ongeluk aanzagen voor een ontsnapte crimineel. Dat misverstand zou spoedig worden opgelost. Het bleek dat mijn peugeotje één gele en één witte koplamp had, en dat zulks verboden was. Nu was ik kort tevoren uit het oogpunt van verkeersveiligheid gestopt bij een tankstation nadat een vriendelijke mede-automobilist me duidelijk had gemaakt dat een van de koplampen stuk was. Kennelijk hadden ze me bij de pomp het verkeerde type lamp verkocht. Ik heb de agenten de toedracht maar niet verteld, want voor je het weet heb je weer een ambtenaar beledigd. Dit misdrijf kostte me verbazend veel geld. Het precieze bedrag heb ik daarom maar verdrongen. Sindsdien heb ik me voorgenomen om voortaan alle richtlijnen van de overheid nauwgezet na te leven.
Verder moet ik bekennen dat ik nooit iets heb gestolen. Behalve ten tijde van de lagere school een rolletje drop, maar dat had ik bij de kruidenier per ongeluk onbewust in mijn jaszak gestoken. Toen ik het thuis ontdekte, was mijn schaamte voor dit vergrijp te groot om terug naar de winkel te gaan om het alsnog af te rekenen. Ik heb ook nooit het openbaar vervoer gebruikt zonder geldig plaatsbewijs en zelfs nooit een beetje gesjoemeld met de belastingen.
Maar mijn braafheid is sinds kort verleden tijd. Ik bega nu aan de lopende band overtredingen en loer voortdurend in het rond of ik niet door een boa of andere slang betrapt kan worden. Ik zal vertellen hoe dat zo gekomen is.
Toen begin vorig jaar het bericht over een dodelijke pandemie vanwege een nieuw, uiterst besmettelijk en gevaarlijk coronavirus in de media verscheen, brak het angstzweet mij uit. Dit kon wel eens het einde van de wereld zijn, althans van de mensheid. Een apocalyptisch visioen verscheen voor mijn geestesoog: Amsterdam, getransformeerd tot een doodstille stad, de straten bezaaid met lijken in diverse staten van ontbinding. De geur van verrotting was niet te harden en door de wolken aasvliegen was de lucht niet meer zichtbaar. Het journaal bevestigde gelukkig dagelijks mijn gelijk met beelden van eindeloze rijen doodskisten in Italië en doodzieke mensen, opgestapeld in de gangen van overvolle ziekenhuizen. En inderdaad. Niet veel later verschenen beelden van het doodstille centrum van Amsterdam. Geen mens op straat te zien. Er moeten zich daar achter de voordeuren van de grachtenpanden onnoemelijke tragedies hebben afgespeeld.
Amsterdam in lockdown, foto Renée Sanders
Ik prijs mezelf gelukkig dat ik op het platteland woon, in een boerderijtje in Drenthe. Een ander geluk is dat de overheid al snel duidelijke maatregelen heeft afgekondigd waaraan iedereen zich te houden heeft; regels die de kans vergroten om deze pandemie te overleven, al is die kans nog steeds miniem. Iedere keer dat onze corona-opa Van Dissel op de tv verschijnt word ik somberder. Hij krimpt met de dag en ziet er steeds zorgelijker uit. De golven patiënten rollen af en aan op de kust van de gezondheidszorg waar de dijken voortdurend op doorbreken staan. Die IC’s kunnen het al anderhalf jaar bijna niet meer aan. Grafdelvers maken overuren.
Elke avond kniel ik op het kleedje voor mijn bed en dank Onze Lieve Heer dat hij mij tot nu toe gespaard heeft voor deze slachting. Ik was dit ritueel uit mijn rooms-katholieke jeugd een tijdje vergeten, maar heb het nu weer opgepakt. In tijden van nood wenden mensen als ik zich in hun wanhoop weer tot hun aloude religie. Er hangt ook weer een wijwaterbakje boven mijn bed om voor het slapen een eerbiedig kruisje te slaan.
Gelukkig heeft de overheid dus coronamaatregelen uitgevaardigd, onze hoop in bange dagen. Het zijn hoogstaande gedragsregels, te vergelijken met de tien geboden die Mozes op de berg ontving. Een belangrijk verschil is dat je nu minstens 95 euro boete krijgt als je de regels overtreedt. Dat hadden ze in het Oude Testament weer niet, wellicht omdat er toen slechts één gouden kalf was.
Ik neem aan dat iedereen de vigerende maatregelen uit zijn hoofd kent. Elke Nederlander hoort immers alle wetten te kennen, zelfs als die om de dag veranderen. Toch heb ik overal in huis briefjes opgehangen met de tien coronageboden volgens het RIVM om me voortdurend te herinneren aan mijn plichten als overheidsdienaar. Het ziet er zo uit:
|
Met de tien geboden ben je er nog niet. Toen ik op de vele websites van de rijksoverheid de coronaregels opzocht, belandde ik in een menu met tien hoofdstukken en een stel subhoofdstukken. Boeiende lectuur om een lange winteravond mee te vullen onder het genot van een goed glas wijn. Het is uiteraard zaak voor mij om die bepalingen allemaal uit het hoofd te leren, net zoals vroeger de vragen en antwoorden in de catechismus.
Ik herinner me van de fraterschool bijvoorbeeld de prangende vraag: ‘Waartoe zijn wij op Aarde?’ Het antwoord was, meen ik: ‘Om God te dienen en daardoor hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn.’ Nu zou het antwoord kunnen luiden: ‘Om Rutte, De Jonge en Grapperhaus te dienen en daardoor nu en in de toekomst ongelukkig te zijn.’
U begrijpt het al: in deze goddeloze tijden heeft dit drietal voor mij de plaats ingenomen van de heilige drie-eenheid. Geheel terecht, want wat een wijsheid leggen deze halfgoden aan de dag!
Ik zal me hier beperken tot boven genoemde tien geboden en de implementatie daarvan in het dagelijks leven, gebaseerd op mijn eigen ervaringen.
Het is prettig dat de regering de moeite neemt om me te herinneren aan enkele hygiënische regels die mijn moeder zaliger me ook al probeerde bij te brengen, zoals het eerste gebod: ‘Was vaak en goed uw handen’. Dat wilde toen niet zo beklijven en ik ondervind bij de uitvoering ervan nog steeds praktische problemen. Ik weet bijvoorbeeld niet of ik de deurknop van mijn huis bij het betreden daarvan mag aanraken voordat ik mijn handen gewassen heb. Want als ik het gevreesde virus mocht hebben opgelopen, en daardoor de deurknop besmet heb die ik de volgende ochtend weer moet aanraken, is het einde zoek. Ik beland dan in een soort vicieuze cirkel. Daarom heb ik toen ik voor de eerste keer na het uitvaardigen van de maatregelen thuis kwam het keukenraam geforceerd. Daardoor ben ik naar binnen gekropen, zodat ik direct in de gootsteen bij de reddende kraan belandde. Dat was geen succes, want alle schoonmaakmiddelen die ik veiligheidshalve op de vensterbank had uitgestald, werden door mijn manoeuvres over de keukenvloer verspreid. Tot overmaat van ramp bleef ik met mijn broek achter een spijkertje hangen, met een forse winkelhaak tot gevolg. Dat gaat me weer een paar zakcenten kosten….
Bij het zien van de kraan werd ik opnieuw door twijfel bevangen. Mocht ik de kraan nu wel of niet met mijn mogelijk besmette handen open draaien? Want als ik de kraan eerst opendraai, dan mijn handen was, en dan de kraan weer dicht moet draaien, zit ik met mijn schone tengels aan een vieze, mogelijk besmette kraan. Mijn God, weer een vicieuze cirkel. Het zweet brak me uit. Maar een slimmerd vindt altijd een oplossing. In dit geval slaagde ik er in om de keukenkraan met mijn tanden open te draaien.
Bovendien kwam een andere kwellende vraag boven de gootsteen zweven: Moet ik mijn handen wassen met of zonder zeep? Dat vertelt de overheid er niet bij. Overmand door deze onzekerheden besloot ik maar naar bed te gaan. Vanwege de kans op besmetting van mijn pas gewassen handen door contact met mijn niet ontsmette kleding durfde ik mij niet uit te kleden. Maar dat kan ik toch ook niet veel langer dan een maand volhouden. Anders gaan de buren nog over stankoverlast praten. En natuurlijk heb ik mijn handen de hele nacht boven de dekens gehouden. Dat had mijn moeder me ook al onderwezen.
Ik was uitgenodigd om te komen eten bij mijn vrienden, Jan en Els. Het bevel om mijn handen te wassen als ik ergens op bezoek ga, leek me gemakkelijker op te volgen. Immers, de ontvangende partij moet de deur openen. Dat scheelt. Een beetje goed geoutilleerd huishouden heeft bovendien buiten en binnen op elke vierkante meter een fles ontsmettingsmiddel staan voor dit soort gevallen. Zulke flessen zag ik bij hun voordeur niet staan. Nou, als ze zo graag corona willen oplopen, toe dan maar. Dat ik hun deurbel bezoedelde met mijn ongewassen handen beschouw ik maar als hun probleem. Eigen schuld, dikke bult!
Uiteraard belde aan ik met een degelijk mond-neusmasker op, indachtig het negende gebod: ‘Draag een mondkapje op plekken waar dat moet.’ Op uitdrukkelijk verzoek van de minister had ik een niet werkend exemplaar aangeschaft. Toch verliep mijn eerste bezoek in de coronacrisis niet vlekkeloos. Jan en Els deden onbekapt de deur open en stonden pardoes vlak voor me. Het leek zelfs of Els me een hand wilde geven. Ik schrok me wezenloos, want dat is een doodzonde tegen het vierde gebod: ‘Schud geen handen’. Ik deinsde achteruit en struikelde daarbij over een fiets die met veel kabaal omlazerde. Net als ikzelf. Jan probeerde me overeind te helpen en pakte me beet bij mijn arm.
Nu sloeg de paniek bij mij helemaal toe. ‘Achteruit!’, schreeuwde ik. ‘Denk toch aan het zesde gebod: ‘Houd anderhalve meter afstand van familie en vrienden’ !!
Els en Jan keken me bevreemd aan en slopen voor me uit de gang in. Intussen hield ik mijn handen hoog boven mijn hoofd, zodat ik zeker wist dat ik niets en niemand zou aanraken.
‘Waar is de kraan?’, vroeg ik.
‘De wat?’, vroeg Els.
‘De kraaaaann! Ik moet mijn handen wassen!’
‘Van wie moet dat dan?’, vroeg Jan.
‘Van Jaap van het RIVM! Dat weten jullie toch wel. De tien geboden behoor je na te leven. Wat is dat nou! En jij moet dat ook, Jan, je handen wassen. Want je hebt mij aangeraakt en je weet nooit of ik corona’s aan mijn mouw had hangen en ik weet niet of jij corona’s aan je handen had zitten. We verkeren nu in levensgevaarlijke onzekerheid. En die fiets kan ook wel besmet wezen. Ze ontsmetten die karretjes bij de supermarkt toch ook niet voor niets? En hebben jullie, tussen twee haakjes, een ontsmette stoel waarop ik kan plaats nemen? Anders blijf ik net zo lief staan, want ik ga ervan uit dat alleen mijn schoenzolen virusbestendig zijn.’
Gek. Voordat ik er erg in had, stond ik weer buiten, nadat ik keurig mijn ongeschudde handen had gewassen. Vreemde lieden, die Jan en Els. Een beetje conservatief en onaangepast, nog niet helemaal gewend aan het nieuwe normaal.
Sindsdien heb ik nooit meer wat van ze gehoord, en dat is eigenlijk maar goed ook. Stel je voor dat ze een tegenbezoek hadden willen brengen. Het achtste gebod luidt immers: ‘Ontmoet zo min mogelijk mensen’. Ik heb op de fraterschool al geleerd dat zo min mogelijk gelijk is aan nul. Dat kan dus maar één ding betekenen: ontmoet géén mensen. Om het zekere voor het onzekere te nemen heb ik alle ramen in mijn woning van stalen luiken voorzien en de deuren van extra grendels. Via een verborgen camera kan ik potentiële indringers van te voren zien aankomen en waarschuwen.
Zo zag ik een week geleden op het beeldscherm een jonge vrouw met een KPN-embleem op haar jasje en een groot pak onder haar arm. Ze was nota bene genaderd tot vlak bij de huisdeur. Ik gebruikte een megafoon om haar tot staan te brengen: ‘Hier volgt een laatste waarschuwing van de bewoner van deze woning. U bevindt zich op verboden terrein. In dit huishouden houden wij ons aan het achtste gebod: ‘’Ontmoet zo min mogelijk mensen”. Indien u toch naderbij komt, laat ik mijn pitbull terriër los.’
Dat beestje heb ik onlangs als extra wapen tegen indringers aangeschaft. Ik heb hem Ferdinand genoemd wegens zijn gelijkenis met een zekere minister. Ik gaf hem een vriendelijk schopje, waarop het beest woest gromde en zijn tanden ontblootte. Heel effectief. De dame wist niet hoe snel ze weg moest komen. Het voelde als een grandioze overwinning. De vesting waar ik me verschanst heb, heeft stand gehouden tegen een megabedrijf als de KPN!
Onder ons gezegd: Ferdinand is voor mij ook een geldig excuus om na de avondklok een ommetje te maken door de buurt. Want dat laat ik me niet zomaar afpakken. Maar dat terzijde. En ondanks de slechte naam van pitbulls is mijn Ferdinandje een echte knuffelaar. Af en toe neem ik hem op schoot om een lekker grapperhausje te doen. Je weet wel: zo’n verboden omhelzing op een bruiloftsfeest waarvoor je 400 euro boete krijgt en als het even meezit ook een strafblad.
Over bezoekers gesproken: het achtste gebod bezorgt me ook al een hele hoop heisa en stress. Voor de onnozelen van geest, het gebod luidt: ‘Klachten? Blijf thuis en laat u direct testen’.
Het geval wil dat ik pas een elektrische frituurpan had aangeschaft. De oude was aan kortsluiting ten onder gegaan. Kortsluiting is een terugkerend thema in mijn leven, trouwens.
Indachtig het zevende gebod: ‘Ga niet naar drukke plekken’ ben ik niet naar een van die verderfelijke winkels gegaan waar je je leven niet zeker bent. Gelukkig heeft de overheid die broeiplaatsen van virussen hermetisch gesloten. Bordelen weer niet. Dat lijkt eigenaardig maar ik begrijp het wel. Ministers hebben in deze hectische tijden ook wel eens behoefte aan een verzetje.
Ik had de pan dus via Amazon besteld en thuis laten bezorgen. Ik had zo’n aardig gesprek met het elektronische keuzemenu en meteen aan ‘het’ verteld dat ‘het’ het pakket op ruime afstand van mijn voordeur kon neerzetten. Maar de nieuwe pan blijkt een ding van niks. Hij wordt veel te heet, de olie borrelt, bruist en kookt over, en al mijn frietjes worden zwart. Klachten genoeg, waarachtig.
Gelukkig stond in de papieren van de Overheid onder het achtste gebod een telefoonnummer voor klachten: 0800-1202. Wat zorgzaam toch dat je met al je klachten in deze moeilijke tijden bij de regering gehoor vindt! Een alleraardigste man stond me te woord. Wat ik voor klachten had. Nou ja; hij is roodgloeiend en veel te heet. Hij vroeg of mijn huisgenoot ook snotterde. Nou ja, er komen wel allemaal belletjes uit. En een sterke stank van verbrande aardappelen. Dat leek meneer een ernstig geval. Hij ging per omgaande iemand sturen met testapparatuur. Trouwens heel invoelend dat hij mijn frituurpan als huisgenoot beschouwt.
Ik had besloten dat ik deze keer ging zondigen tegen het gebod dat ik geen bezoek mocht ontvangen. De onwillige frituurpan beschouwde ik als een geval van overmacht. Wellicht was het bidden van een rozenkrans ‘s avonds voldoende om vergeving te krijgen voor dit vergrijp. Uit voorzorg had ik Ferdinand opgesloten in zijn bench van betonijzer.
Een half uur later stond er al een dame op de stoep met een dokterstas onder haar arm. Gelukkig was, net als bij mij, haar gezicht voor meer dan de helft bedekt met een degelijk neus-mondmasker. Dat van haar was versierd met een vrolijk lachende mond van wel 15 cm breed. Wat was het fijn om na lange tijd zo’n spontane lach op het gezicht van een ander te zien. Net echt. Heerlijk!
Ze kwam binnen en deed haar jas uit. Het viel me een beetje tegen dat ze geen verpleegstersuniform droeg, maar een zebra-achtig truitje. Dat had wel weer als voordeel dat de contouren van haar aangename rondingen goed zichtbaar waren. Echt een vrouw naar mijn hart. Overigens een professional die zich keurig hield aan het vijfde gebod: ‘Houd anderhalve meter afstand van iedereen die niet bij u in huis woont’. Een Sigrid Kaagtype, zal ik maar zeggen. Zij stelde zich voor als Miep en verzocht me om in een stoel plaats te nemen. Uit haar tas haalde ze plastic handschoenen tevoorschijn, en een stokje met aan het einde een dotje watten
Ik keek haar verbaasd aan. ‘Heeft u geen schroevendraaier nodig of zo? Om de klachten te verhelpen?’
Ze keek mij verdwaasd aan. Weer een overduidelijk geval van kortsluiting; ik zei het al.
Miep vermande zich. ‘Ik geloof dat u een beetje in de war bent. Dat kan ik me voorstellen na een heftige koortsaanval. Als u nu even rustig blijft zitten, steek ik voorzichtig dit wattenstaafje in uw neus. Het kan even wat vervelend aanvoelen, maar het is zo voorbij.’
Zij was inmiddels naderbij gekomen met een bovenmaatse lucifer in de aanslag, gericht op mijn neus.
Een overtreding van de anderhalvemeterregel en misschien zou ze me zelfs wel aanraken. Dat was voor mij te veel van het goede.
‘Ho!’ riep ik. ‘Dit is wellicht een misverstand. Het gaat niet om mij, maar om de elektrische friteuse die ik onlangs heb aangeschaft. Die raakt telkens oververhit en produceert uitsluitend zwarte, verkoolde patat’.
Een ogenblik stond ze me aan te staren met grote ogen, alsof ik een geestverschijning was. Daarna barstte ze uit in luid gelach, waardoor haar mondkapje los schoot. Ik zag in het late zonlicht duidelijk hoe speekseldruppeltjes uit haar mond ontsnapten. Een lachverbod stond weliswaar niet in de tien geboden, maar ik wist uit de kranten hoe extreem gevaarlijk zo’n spontane uitbarsting kon zijn. Zangkoren en carnavalsoptochten waren immers ook haarden van corona-ontucht en ten strengste verboden.
Ze stond nu ook veel te dichtbij. In doodsnood deinsde ik achteruit om mij tegen haar aerosolen te beschermen. Ik trok het tafelkleed van de salontafel en gooide dat over mijn hoofd, terwijl twee antieke kopjes van mijn moeder in scherven vielen. Ach, dat was maar materie. Ik had nu te doen met een levensbedreigende situatie.
Miep kalmeerde. Ik hoorde haar voetstappen in de richting van het aanrecht gaan, maar durfde niet te kijken indachtig de onenigheid tussen experts als Jaap van Dissel en Maurice de Hond over de periode dat druppeltjes speeksel in de lucht blijven hangen. Ik moest mijn geïmproviseerde hoofddoek voor de zekerheid nog minstens twee uur ophouden en eraan denken om het tafelkleed daarna uiterst omzichtig bij één punt beet te pakken om hem direct in de wasmachine te deponeren.
‘Mijnheer. Aan uw friteuse zit een draaiknop. Die staat nu op de hoogste stand. Als u die wat lager zet, komt het vast wel goed met uw frietjes. Smakelijk eten alvast!’
Daarna hoorde ik het dichtslaan van de voordeur.
Hè, hè, gelukkig was ik weer alleen met Ferdinand. Die was ook blij dat hij uit zijn bench mocht. Eerst het kleed in de was en dan de draaiknop en deurkruk ontsmetten, waren mijn eerste gedachten. Zo gezegd, zo gedaan. Toch aardig dat je je als eenvoudige burger met klachten over een friteuse tot de overheid kan wenden en met voortreffelijke service wordt beloond. Uit erkentelijkheid zal ik bij de komende aangifte één euro extra aan de belastingdienst overmaken
Na het poetsen installeerde ik me op de bank voor de tv om de veertigste persconferentie van het komische duo Rutte en De Jonge tot mij te nemen. Zodoende kon ik kennis nemen van de nieuwste wijzigingen in de coronagedragsregels. Het was best een klus om die allemaal bij te houden, maar met twee avonden per week bestuderen van hun oekazes kwam ik een heel eind. Het duo was streng vandaag, want de situatie was kritiek. Een totale lockdown zat eraan te komen. Er waren de afgelopen week meer honderdplussers overleden dan ooit tevoren. Daarom werden de scholen gesloten. Zwaarlijvigheid was de belangrijkste risicofactor voor het krijgen van covoid-19. Met het oog daarop werden vanaf morgen om 17.00 uur alle restaurants gesloten, behalve de drive thru’s van McDonald’s en Burger King. Bewegen was eveneens heel goed tegen obesitas, zeiden de bewindslieden. Daarom gingen alle sportscholen vanaf morgen ook dicht. Bovendien was het inademen van frisse lucht heel belangrijk. In verband daarmee werden alle verpleeghuizen hermetisch van de buitenwereld afgesloten.
Pitbull Grapperhaus dreigde met gevangenisstraffen voor overtreders van de avondklok. Heerlijk, dat zijn tenminste echte mannen met een onweerlegbare logica. Mannen die van wanten weten en zelf het goede voorbeeld geven. Evenals mijnheer Bruls, voorzitter van de veiligheidsraad van burgermeesters die toezicht moeten houden op de naleving van de tien geboden. Ook al zo’n icoon van een gezonde levensstijl. Tezamen met de burgermeester van Utrecht, Sharon Dijksma, die toch maar mooi het lef had om restaurant Waku Waku te sluiten ondanks het verzet van honderden veganisten. Gelijk heeft ze. Zij lijkt me meer het type voor een vette hap uit de muur.
Net kwamen aangename herinneringen bovendrijven aan mijn rooms-katholieke lagere school in Utrecht waar de fraters Anacletus en Alexius iedere ochtend de vragen uit de Katechismus overhoorden en ook zo graag strafwerk uitdeelden, zoals twee uur in de hoek van het klaslokaal staan met mijn voeten in de prullenbak, toen opnieuw de deurbel ging. Ferdinand gromde en zette preventief zijn nekharen overeind. Ik haastte me naar de videocamera, op mijn beurt gewapend met mijn megafoon. Maar die bleek overbodig te zijn. De overheidsklachtenmevrouw met het lachende mondkapje stond weer op de stoep. Ze was zeker wat vergeten.
Voorzichtig deed ik de deur op een kier, met een vragend ‘Ja???’
‘Het spijt me dat ik u weer lastig val, maar ik maakte me een beetje zorgen over u. U leek een beetje in de war en kon een tijdje niets zien omdat u zich verstopte onder het tafelkleed. Ik vroeg me af of u inmiddels wel het goede knopje hebt gevonden. Er zitten er namelijk een paar aan.’
Ik was er niet helemaal bij met mijn hoofd. Er gebeurde ook zoveel vandaag. ‘Knopje? Welk knopje? Wiens knopje? Uw knopje?’
Het leek wel of Miep een beetje bloosde boven haar maskertje. Waarom was me een raadsel.
‘Mag ik even binnenkomen? Dan kan ik het u aanwijzen.’
‘Goed, maar dan moet ik eerst even het hondje in zijn hok doen. Hij is nogal kuitenbijterig, ziet u. En die van u zien er best mals uit, als ik zo vrij mag zijn.’
Ik dirigeerde Ferdinand naar zijn bench. Hij had daar weinig zin in, uiteraard omdat hij Mieps kuiten ook had waargenomen, maar met een vette kluif liet hij zich toch verleiden.
De zebravrouw stapte resoluut de kamer binnen en liep met ferme pas naar de friteuse. ‘Kijk, van deze twee knopjes moet u de linker hebben om de temperatuur te regelen. De rechter is een klokje om de tijd in te stellen.
Ik riep nog: ‘Niet aankomen!!!’ Maar het was al te laat. Dat werd wéér poetsen. Ze had met haar wijsvinger beide knopjes aan het apparaat beroerd voordat ze, geschrokken van mijn geschreeuw, achteruit deinsde. In wanhoop sloeg ik mijn handen voor mijn ogen.
‘Wat is er loos?’ vroeg Miep met een verbaasde blik in haar ogen. ‘Staat uw apparaat soms onder hoogspanning?’
‘Nee, dat niet. Maar ik wel! Nu moet ik het knopje opnieuw een poetsbeurt geven. Als ik er lang mee bezig ben, ontstaat trouwens soms wel statische elektriciteit. Een raar, gespannen gevoel geeft dat, maar niet onaangenaam.’
‘Heel herkenbaar’, zei mijn helpster. ‘Goed, ik ga maar weer. Fijne avond verder.’
Met enige weemoed liet ik haar uit. Het was toch wel gezellig, een beetje aanspraak. Ik had haar eigenlijk een kopje koffie willen aanbieden, maar mijn tafel was slechts 1,45 meter breed. Te smal dus. Bovendien was onmiddellijke actie geboden, want ik realiseerde me dat ik zojuist een ernstige zonde had begaan toen ik mijn handen voor mijn ogen sloeg. Een grove overtreding van het tweede gebod: ‘Raak uw gezicht zo min mogelijk aan’. Eens kijken in de RIVM-richtlijnen wat het advies is als je dat, per ongeluk of opzettelijk, toch hebt gedaan.
Er was in het hele boekwerk niets over te vinden. Wel problemen creëren maar niet oplossen. Irritant. Hun alarmnummer voor prangende vragen was al gesloten. Ik moest mezelf zien te redden uit deze hachelijke toestand. Kon ik mijn gezicht afspoelen onder de keukenkraan? Nee, dan zou de ontsmettende zeep stellig in mijn ogen komen en dat leek me niet de bedoeling.
Terwijl ik zo zat te mijmeren, zakte mijn moede hoofd steeds verder weg in mijn handen, tot ik me met een schok realiseerde dat dit eveneens een ongewenste intimiteit met mezelf was. Ook dat nog!
Daar zat ik dan, met mijn handen in het haar.
De haan van de buren kraaide drie maal. Verwilderd keek ik om me heen. Drie misstappen binnen een paar minuten. Ik viel op mijn knieën en bad de corona-drie-eenheid om vergeving voor mijn zonden. Er zat weinig anders op dan een uur onder de douche te gaan staan om mezelf grondig te reinigen. Weliswaar tegen de geest van het klimaatakkoord, maar je moet iets als eenvoudige burger. Poeh, wat een dag!
Eerlijk gezegd heb ik nog de meeste moeite met het derde van de tien geboden: ‘Hoest of nies in uw elleboog.’ Daarom heb ik die tot het laatst bewaard. Mijn grootste probleem is dat dit bevel een traumatisch verleden wakker roept en lijnrecht indruist tegen hetgeen ik van mijn propere moedertje heb geleerd. Vergeef me dat mijn relaas af en toe een beetje onsmakelijk is.
Als klein jochie had ik, net zoals mijn speelkameraadjes, de gewoonte om mijn met snottebellen behangen winterneus af te vegen aan mijn mouw. Omdat ik graag met aarde speelde en ook nog slakken trainde voor hardloopwedstrijden op de deksel van de zandbak, waren de mouwen van mijn jas al spoedig overdekt met een mengsel van slijm, snot en zand. Dat was niet geheel naar de zin van mijn moeder die mijn kleren veel te vaak moest wassen. Ze gaf me dus een stapeltje zakdoeken en leerde me hoe ik daarin mijn neus kon snuiten. Ik had dat kunstje spoedig onder de knie en ervoer dat grote mensen dat een hele vooruitgang vonden.
Tja. Nu moest ik op bevel van de regering mijn zakdoek opbergen en weer gaan niesen en hoesten in mijn mouw. Ik moet bekennen dat ik wel eens een klodder slijm ophoest en dat ook bij niesen me af en toe een flinke rochel aan mijn keel ontsnapt. Zo gek is dat niet. De eerste keer dat het me overkwam in coronatijd, midden op straat, schoot ik direct in een regressie. Voor mijn geestesoog doemde mijn moeder op met opgeheven wijsvinger die me vermanend toesprak. Had ze me niet geleerd om in deze gevallen een zakdoek te gebruiken? Achter haar dook opeens de gestalte van onze geliefde minister-president Rutte op die me onafgebroken goedkeurend toegrijnsde: ‘Gebruik je elleboog!’ Wat een verschrikkelijk dilemma. Als ik niet zo sterk in mijn schoenen stond, had ik gemakkelijk ter plekke een schizoïde psychose kunnen krijgen.
Toen ik uit mijn trance ontwaakte, zag ik een mevrouw die me vanaf anderhalve meter aanstaarde alsof ze een half vergaan lijk zag. Ik volgde haar blik en zag hoe een forse groengele fluim zich in de holte van mijn ellenboog had genesteld, fraai contrasterend met het donkerblauw van mijn jas.
Gelukkig liep de vrouw al snel door, de gemaskerde neus in de wind, driftig klik-klakkend op haar kekke laarsjes. Ze keek nog eens om met een vernietigende blik in haar ogen. Het werd me zwaar te moede, want als er iemand zijn uiterste best doet om de coronapandemie hoogst persoonlijk in te dammen, ben ik dat wel. Waarom dan die afkeuring?
Wat nu? In de tien geboden stond weliswaar dat je moest niezen in je ellenboog, maar niet wat je daarna met het corpus delicti moest beginnen. Ik liep maar vlug terug naar huis, mijn linkerarm schuin tegen mijn borst gedrukt alsof die gebroken was, zodat niemand de bezoedelde plek op deze vieze man kon zien. Thuis gekomen, pakte ik een van de overbodig geworden zakdoeken om de klodder van de mouw van mijn jas te verwijderen. Ik kreeg opeens een lumineus idee. Als ik nu deze materie in een zakdoek prop, kan ik eigenlijk net zo goed meteen mijn neus daarin snuiten. Misschien had mijn moeder het toch bij het rechte eind en sloeg het RIVM de plank mis.
Ik hoorde gemeen gegrom. Ik meende dat het de stem van Rutte was die de onvergetelijk wijze woorden sprak: ‘Alleen samen krijgen we corona onder controle. En het volk moet zijn bek houden.’ Het was echter mijn lieve Ferdinand die zijn instemming met mij betuigde.
Voor het eerst kwam er een lichte twijfel over me ten aanzien van de tien coronageboden. Misschien waren ze toch afkomstig van een geloofsgemeenschap die niet helemaal de mijne was. Dat gevoel werd versterkt toen ik het informatienummer van het RIVM belde met de voor de hand liggende vraag: ‘Ik nies op jullie aandringen in mijn elleboog. Wat moet ik daarna doen met het opgerochelde product als ik mij in de openbare ruimte bevind ?’
Uiteraard werd ik aan de andere kant van de lijn eerst getrakteerd op een smakelijk keuzemenu, waarin onder meer de tien meest gestelde vragen met hun antwoorden de revue passeerden. Daar zat mijn vraag niet bij. Onbegrijpelijk. Het viel me trouwens toen pas op dat een keuzemenu niet hetzelfde is als een menu naar keuze. Na een klein half uurtje had ik de hele menukaart van het RIVM gehad en zei een onderkoelde stem: ‘U wordt nu doorverbonden met een van onze medewerkers. De wachttijd bedraagt momenteel veertig minuten’.
Met een beetje geluk zou ik nog net voor sluitingstijd aan de beurt komen. Ach, ik had de tijd en ze lieten ondertussen alleraardigste muzakjes horen. Waar vind je nog zo’n service tegenwoordig?
Ik was aan de telefoon bijna in slaap gesukkeld toen opeens een mannenstem in mijn oor toeterde: ’Goede middag, met Adolf Knevelaar van het RIVM. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Ik deed mijn best om de man mijn probleem met de toepassing van het derde coronagebod in detail uit te leggen. Daarna bleef het een tijdje stil aan de andere kant van de lijn totdat Adolf het woord hernam: ‘ Ik moet even een collega raadplegen die deskundiger is op dit gebied.’
Tevreden stelde ik vast dat het antwoord op mijn vraag kennelijk zo complex was dat er een hogere ambtenaar aan te pas moest komen om die te beantwoorden. Op de achtergrond hoorde ik geroezemoes, gevolgd door een ver gelach uit vele kelen. Zat het voltallige RIVM personeel mij uit te lachen? Ik, een gezagsgetrouw burger die naar eer en geweten de wet volgt?
Daar was Knevelaar weer. ‘Hallo mijnheer, bedankt voor het wachten. We hebben de indruk dat u ons voor het lapje houdt…..’
Nu was ik echt verontwaardigd door zoveel onbegrip. Ik onderbrak hem. ‘U begrijpt mij kennelijk verkeerd. Was het maar een lapje! Een zakdoek bijvoorbeeld. Maar ik moet van de minister mijn elleboog gebruiken. Daardoor belanden slijm en snot op de mouw van mijn jas. Ik kan die toch niet elke dag naar de stomerij brengen? Kan ik dat trouwens bij de minister declareren?’
Adolf raakte geïrriteerd. ‘Mijnheer, moet u eens luisteren. We hebben het hier razend druk met belangrijke zaken en geen tijd voor uw flauwekul. Om een paar voorbeelden te geven: de vraag of kleuters en lilliputters minder dan anderhalve meter afstand mogen houden in verband met hun lengte, hoe diep het wattenstaafje bij een coronatest in uw hersenholte mag doordringen, of ongeboren kinderen ook gevaccineerd moeten worden en of een onderbroek in noodgevallen een mond-neusmasker mag vervangen, met als onsmakelijk detail of dat ook geldt voor ongewassen exemplaren. Goedemiddag!’
Pardoes verbrak hij de verbinding. Kom op zeg. Een overheidsgebod en zelfs de verantwoordelijke ambtenaren kunnen niet vertellen hoe je daar in de praktijk mee omgaat! Ik kreeg de aanvechting om onze minister van volksgezondheid, Hugo de Jonge, uit te dagen om het op de televisie eens te demonstreren: een lekkere fluim ophoesten in de elleboogholte van zijn blauwe kostuum en de rommel dan ongezien, hygiënisch en coronaproof wegwerken.
Dat brengt me bij een ander uitwas van de coronaregels die ik niet goed begrijp. Sinds handen schudden verboden is, begroeten veel mensen, met name mannen, elkaar door gezellig met de ellenbogen tegen elkaar te schurken. Dat heeft wel iets stoers en daar houden mannen van. Maar het is raar als je bedenkt dat nu iedereen niest, kucht, hoest en proest in de holte van de elleboog, waardoor dat een broeinest van bacteriën en virussen geworden is, ingebed in verse, dan wel ingedroogde snot. Dan kun je elkaar beter een hand geven, want handen worden tegenwoordig tig keren per dag gewassen.
Nee, daar hebben de betreffende ambtenaren mijns inziens niet goed over nagedacht. Misschien zijn er niet voldoende ervaringsdeskundigen op het ministerie aanwezig om zulke slijmerige complicaties letterlijk en figuurlijk aan te voelen en vervolgens in goede banen te lijden.
Als braafste jongetje van de klas heb ik mijn coronabest gedaan voor God, volk en vaderland. Maar nu kap ik ermee. Geen mondkapjes meer. Geen anderhalve meter. Net als ons aller Mark Rutte.
Onze premier Rutte en zijn Canadese collega Trudeau tijdens en na een persconferentie op 8 november 2021. Rutte heeft net benadrukt dat het van levensbelang is om anderhalve meter afstand te houden van elkaar.
Beste Eef,
hartelijk dank voor je bijdrage! Eindelijk iemand die mijn persoonlijk dilemma begrijpt! Zulke treffende woorden.
Het zit namelijk zo… ik ben stout geweest. Ook ik heb oh zo vaak de 10 Corona geboden overtreden. En als goede christ ben ik nu erg bang dat ik in de “Corona hel” beland…
De grootste zonde heb ik afgelopen jaar begaan en zou die graag willen opbiechten. Misschien dat jíj me begrijpt en verlost van mijn slecht geweten?
Afgelopen jaar ben ik naar de verjaardag van mijn petekind geweest. Tegen het achtste gebod in. En wat het nog erger maakt – hij woont met zijn moeder in Duitsland, destijds een code oranje gebied. Ik heb me wellicht braaf aangemeld bij het Duitse RKI en ben vanzelfsprekend tien dagen in isolatie gegaan.
Maar toen begon het dilemma… ik moest in één huis samen met mijn peetzoon en zijn moeder wonen. En die mochten nog naar buiten gaan. Dus mochten we geen contact met elkaar.
Gelukkig had ik wel mijn eigen WC en badkamer.
Maar – hoe kom je d’r? Regina heeft me namelijk op zolder opgesloten. In het begin hadden we over een emmertje voor de “je weet wel wat” nagedacht. Maar die moet af en toe leeg… en uit het raam gooien leek ons toch geen goed plan. Dan zouden al die Nederlandse corona’s van mij bij de buren kunnen belanden! En uit het nieuws weten we allemaal dat corona’s uit een ander land veel gevaarlijker zijn dan die uit je eigen land.
Dus – we kwamen met een slimme oplossing. We gaan een tijdsplan doen. Ik zou tijden aangewezen krijgen voor het eten en tanden poetsen en naar de WC gaan. Tien minuten voor eten/plassen wat dan ook en drie verdiepingen ontsmetten. Alle deurkrukken, wasbakken, WC brillen, koelkasten, bestek, kortom – alles wat ik aangeraakt heb. Voordeel: het huis zou meerdere keren per dag schoon worden gemaakt. Fijn, toch? Een sterile omgeving is voor kleine kinderen sowieso veel gezonder dan al die vieze, smerige, minuscule ziekteverwekkers uit een ander land!
Mijn peetzoon zou ik ook kunnen zien, wellicht op gepaste 1,5 m afstand. We zouden hem kunnen aanlijnen, dat hij niet te dicht bij mij zou komen.
Gelukkig is het allemaal goed gekomen en zijn we niet ziek geraakt. En ook andere mensen niet.
Maar toch… het slechte geweten blijft.
Vriendelijke groet,
de geitenwollensokkenmens.
LikeLike